Hindostanen: een vergeten gemeenschap?

Beeld: Surinamica, Universiteit van Amsterdam

Beeld: Surinamica, Universiteit van Amsterdam

Begin september kwam de Surinaamse president Santokhi op werkbezoek naar Nederland. Het bezoek stond in het teken van het versterken en verbreden van de bilaterale relatie tussen Nederland en Suriname en bevestigt de ‘bijzondere historische band’ tussen beide landen, aldus de website van de Rijksoverheid. Rond dezelfde tijd verscheen er in NRC Handelsblad een artikel over de Hindostaanse gemeenschap in Nederland en hoe deze gemeenschap nog steeds onzichtbaar is. Schrijver en publicist Rocher Koendjbiharie duikt in de vaak vergeten geschiedenis van de Hindostaanse community, om (een deel van) hun verhaal te vertellen.

Nederland lijkt de afgelopen jaren het slavernijverleden en het koloniale verleden van het land te “herontdekken”. Je zou kunnen verwachten dat met deze ontwikkeling er ook meer aandacht zou komen voor de koloniale geschiedenis ná de slavernij. Een periode waarin Indiërs naar Suriname reisden om zich daar te vestigen. De realiteit is echter bitter. In Nederlandse media is er haast niets geschreven over de rijke en complexe geschiedenis van de Hindostanen. Hun verhaal blijft voor velen onbekend.

Contractarbeid: de opvolger van de slavernij
Het boek Hindostaanse contractarbeiders 1873-1920 van Chan E.S. Choenni vormt een klein lichtpuntje in de duisternis. Contractarbeid is eigenlijk een verwarrende term als je niet weet wat het precies inhoudt. Het doet soms denken aan gastarbeiderschap, maar het heeft allesbehalve dezelfde betekenis. Contractarbeid diende als vervanging van slavernij in Suriname. Contractarbeiders werden ingeschakeld omdat plantage-eigenaren in Suriname mensen nodig hadden om de plantage-economie te “redden”. De slaafgemaakten waren immers vrij en konden niet meer “werken” op de plantages. Het contractarbeid dat de Hindostanen moesten verrichten, was voor een periode van vijf jaar. Na deze vijf jaar werden zij verlost van hun zware werkzaamheden. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) staat echter dat contractarbeid verboden is en gezien wordt als een vorm van slavernij. Dus de Hindostanen waren contractarbeiders en moesten het mensonterende werk doen dat de slaafgemaakten voorheen deden, maar dan in een nieuw jasje. 

Het schip Lalla Rookh
Kolonisten deden in die periode de ontdekking dat in andere landen arbeiders werden ‘geïmporteerd’. Vooral in Guyana en Trinidad bleek dat het importeren van Indiase contractarbeiders erg succesvol te zijn. De contractarbeiders waren zogenaamd bereid om het werk wat eerst de tot slaaf gemaakten deden, te doen tegen een laag loon. De Nederlandse overheid wilde hier in eerste instantie niks mee te maken hebben en de plantage-eigenaren het zelf laten oplossen. Uiteindelijk ging zij, na druk uit meerdere hoeken zoals de plantage-eigenaren, toch overstag. In 1870 maakte de overheid de beslissing om een overeenkomst, een zogenaamd traktaat, af te sluiten met de Britse regering. India was toen namelijk een Britse kolonie. Het traktaat, dat bekend ging staan als Het Koelietraktaat, werd op 8 september 1872 ondertekend en het jaar erna – op 4 juni – arriveerde het schip Lalla Rookh in Suriname met de eerste Indiase contractarbeiders. 

Leugens en sprookjes
In India was er sprake van misleiding. Wervers genaamd arkáthia’s konden veel geld verdienen door zoveel mogelijk Indiase mensen te strikken voor contractarbeid in Suriname, tegen een commissie. Om zoveel mogelijk betalingen te krijgen, verzonnen die arkáthia’s leugens en sprookjes om mensen te lokken. Veel mensen in India dachten dat Suriname een eiland was en ze wisten niet dat ze eerst een maandenlange, traumatiserende bootreis moesten doorstaan. Ze dachten er vrij snel te zullen zijn. Ook wisten ze niet dat ze minimaal vijf jaar te werk zouden worden gesteld, en ongelooflijk zwaar arbeid zouden moeten verrichten.  

Een andere manier waarop de wervers mensen probeerden te lokken, was aan de hand van een verhaal over de god Rama, een van de grootste goden in het Hindoeïsme. Ze spraken over Sri Ram, een link naar de god Rama, en Sriram Desh, het land van de god Rama. Voor de Indiase mensen leken de woorden Sri Ram en Sriram Desh op het woord Suriname, waardoor het makkelijker werd om het verhaal te geloven. Dit leidde ertoe dat de toekomstige contractarbeiders dachten dat ze naar een heilig land gingen waar ze welvarend zouden kunnen leven. Het verhaal van Sriram Desh ging op een gegeven moment een eigen leven leiden en werd een mythe, waardoor mensen meer de neiging voelden om te gaan. De wervers maakten gebruik van die goedgelovigheid. Naast het verhaal over het land van Rama, zijn er ook veel gevallen van dwang en zelfs van ontvoering.

De zeereis en reisperiode
Choenni schrijft ook over de zware zeereis. De eerste paar decennia deed men drie maanden over de reis naar Suriname. Ze voeren om Afrika en langs Kaap de Goede Hoop heen. Vele Indiase mensen hadden deze reis onderschat, mede doordat ze geen idee hadden waar Suriname ligt. Psychologisch hadden ze veel te verduren. Er werden zelfs kinderen aan boord geboren. Maar waar men pijn deelt, ontstaat ook verbinding. De onderlinge verschillen tussen de mensen, zoals kasteverschillen en religieverschillen, verdwenen langzaam en men begon elkaar als familie te beschouwen. Mensen zouden elkaar jaren later in Suriname nog bezoeken. Misschien dat dit de start is geweest van de onderlinge verbinding die zou leiden tot de hechte bevolkingsgroep genaamd de Hindostanen.

In totaal betrof de migratieperiode 44 jaar. Deze periode kan worden opgedeeld in drie verschillende fases die ieder gekenmerkt worden door de mate van kwaliteit van de scheepsreis en het leven op de plantages. De eerste fase liep tot 1889 en wordt gezien als de pioniersfase. De leefomstandigheden waren erg slecht: mensen bezweken op de plantages en kinderen werden geboren tijdens deze slechte arbeidsomstandigheden. Ook de kwaliteit van de bootreis was het slechtst in deze periode.

De tweede fase (1890-1902) wordt gezien als de groepsvormingsfase. De contractarbeiders werden steeds meer als groep gezien en gingen elkaar ook zo behandelen. Meer Hindostanen vestigden zich in Suriname en de tweede generatie nam ook toe. Het was de start van een bevolkingsgroep. Een gruwelijkheid in deze periode is wel dat veel jonge vrouwen geboren in Suriname gedwongen uitgehuwelijkt werden aan alleenstaande en veel oudere mannen uit India. 

De laatste fase (1903-1920) wordt gekenmerkt als de kleinlandbouwersfase. In deze periode werden nieuwere schepen ingezet, namelijk stoomschepen, waardoor de kwaliteit van de reis vooruit ging. Hierdoor was de reis korter, het duurde slechts een maand. Daarnaast werden veel van de Hindostanen, die vrij waren van hun contractarbeid, kleinlandbouwer. 

Verzet en Mariënburg
In de vijf jaar tijd dat de Hindostanen contractarbeid moesten verrichten, hebben ze het allesbehalve makkelijk gehad. De omstandigheden waren zwaar, vooral op de suikerplantages. Werkdagen begonnen om zeven uur ’s ochtends en eindigden rond drie uur ’s middags. Ze moesten hoe dan ook doorwerken, ongeacht zware regenval of de bloedhete zon. De Hindostanen kwamen echter regelmatig in opstand tegen deze omstandigheden of de vergoeding van hun werk. Ze vonden dat ze beter verdienden. In het district Commewijne vonden meer dan veertig opstanden plaats. 

Op een van de plantages in Commewijne heeft een jonge verzetsstrijder zich kenbaar gemaakt en wordt vandaag de dag nog geëerd: Janey Tetary. Tasiana Ramdin dook in de geschiedenis van Janey Tetary en begon de campagne Tetary Moet Opstaan. In 1880 kwam Janey aan op plantage Zorg & Hoop in Suriname. Vanaf het eerste moment verzette Janey zich tegen het systeem op de Surinaamse plantages. Vier jaar later kwam ze echt in opstand. Over het algemeen dachten Nederlandse kolonisten toen dat de contractarbeiders lui waren die met de harde hand aangepakt moesten worden. De arbeidsomstandigheden van de contractarbeiders waren afgrijzenwekkend en Janey was een van de contractarbeiders die met de toezichthouders in gesprek gingen. Maar tevergeefs. De gefaalde pogingen tot gesprek leidden uiteindelijk tot een opstand. Gewapende soldaten omringden de plantage. De contractarbeiders probeerden zichzelf te verdedigen met stenen, flessen en houwers. Janey had een fles in haar hand die gevuld was met modder en water. Ze wilde deze gooien naar de soldaat voor haar, maar voordat ze die mogelijkheid kreeg, werd ze in haar achterhoofd geschoten door een sluipschutter. Vandaag de dag staat er een standbeeld van Tetary op de Grote Combeweg. Hier stond eerst het standbeeld van een Nederlandse bewindvoerder die verantwoordelijk was voor de dood van honderden contractarbeiders. Maar door de campagne Tetary Moet Opstaan staat op zijn plek dus nu het beeld van Janey Tetary.

De opstanden hadden een gemene deler: de Hindostaanse contractarbeiders waren ontevreden. Niet alle opstanden hadden een vredig einde, waarbij vredig een opgerekt begrip is en voornamelijk betekent dat escalaties uitbleven. Enkelen eindigden zelfs erg bloedig. De ergste opstand vond plaats op plantage Mariënburg in 1902, waarbij zo’n 25 Hindostaanse contractarbeiders neergeschoten werden. Hun lijken werden gedumpt in een massagraf waar vervolgens ongebluste kalk overheen gegoten werd -wordt gebruikt om stoffelijke overschotten sneller te laten verdwijnen. Tot op de dag van vandaag is dit massagraf nooit gevonden, en spreken de Hindostanen in Suriname over de vloek van Mariënburg. 

Veerkrachtig en (on)zichtbaar
Hoe zwaar het leven als contractarbeider in Suriname ook kon zijn, het heeft sommigen meer gebracht dan het leven in India. De Hindostaanse contractarbeiders hebben zich in Suriname omhoog kunnen vechten, iets wat in India misschien niet gelukt was. Onder de contractarbeiders bevonden zich veel mensen uit lage kasten en ook vrouwen, waar in India op neergekeken werd in die periode. Vooral vrouwen zouden in India geen toekomst hebben gehad. Velen van de vrouwelijke Hindostaanse contractarbeiders bestonden uit weduwen, verstoten vrouwen, danseressen en sekswerkers. Deze zouden in India afgestoten zijn vanwege de schaamte die deze kenmerken met zich mee zouden brengen. Maar in Suriname definieerde het ze niet. Omdat er toen ook een ‘schaarste’ was aan vrouwen in Suriname, hadden deze vrouwen relatief veel vrijheid. Ondanks de zware omstandigheden, hebben deze vrouwen kunnen vechten voor een betere toekomst. 

De Hindostaanse gemeenschap lijkt in het publiekelijk oog en in het maatschappelijk debat dan wel onzichtbaar, maar het verleden dat deze gemeenschap met zich meedraagt en de voorouders die zich hebben verzet tegen onrecht en onderdrukking laat juist een rijkdom zien. De dekolonisatie van de samenleving leidt tot het (her)vertellen van de verhalen van verschillende gemeenschappen en daar valt het verhaal van de Hindostanen ook onder. Tijd om daar ruimte voor vrij te maken.