Eerste generatie Aziatische Nederlanders over antiracisme en activisme door de jaren heen

Sinds de aanslag in Atlanta (VS) op 16 maart 2021 heeft de Stop Asian Hate beweging ook in Nederland vleugels gekregen. Aziatische Nederlanders zijn een zeer diverse groep met onder andere Indo’s, Chinezen, Afghanen en Filipino’s.* Als “geheel” staan ze te boek als stilzwijgende, hardwerkende en goed geïntegreerde migratiegroep. Maar klopt dat beeld wel? Wat is de strijd van sommigen uit de eerste generaties en hoe kijken ze naar de jongere generatie?


Patricia Tjiook-Liem (1939)
Patricia kwam in 1956 als 17-jarige vanuit Indonesië per vliegtuig naar Nederland om Farmacie te studeren. Dat klonk haar wel avontuurlijk in de oren. ‘Uiteindelijk heb ik mijn studie niet afgemaakt, ik was echt een gesjeesde student.’

Anderen hebben lange tijd over mijn leven beslist. In het eerste deel van mijn leven heb ik me daar volledig aan onderworpen.’ Maar toen de kinderen het huis uit waren, wilde Patricia zichzelf ontplooien. ‘Alles wat ik heb aangeleerd, heb ik moeten afleren. Zoals: Wees bescheiden, hou je op de achtergrond. Ik ga er alleen niet voor de barricaden op. Het idee dat ik voor mezelf moest kiezen was geen plotseling omslagmoment, maar een langzaam groeiend bewustzijn dat je geen genoegen met de situatie moet nemen.’ 

In haar Peranakan-Chinese leefomgeving was het al in de jaren ‘50 en ‘60 normaal dat vrouwen een academische studie hadden afgerond, waarbij farmacie en geneeskunde gebruikelijk waren. Maar: ‘Het late tijdstip, de verwachte aantasting van de verplichtingen die hoorden bij het vrouw-zijn en de studiekeuze voor rechten riepen weerstand op in mijn omgeving.’ 

‘Genderongelijkheid heb ik duidelijk gevoeld, want ik weet vrijwel zeker dat als mijn man na zijn pensioen besloten zou hebben te gaan studeren, dat dat goedkeuring en misschien zelfs bewondering zou opleveren’, vertelt Patricia. Toch begon ze op haar 50ste aan een deeltijdstudie rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Op haar 70ste promoveerde ze aan de Universiteit Leiden. ‘Mijn latere vriend Hans noemde mij vanwege mijn mening over man-vrouwverhoudingen soms een feminist.’ 

‘Nu is het anders: de jongere generatie kiest in de eerste plaats voor zichzelf. Ik vind dat een goede ontwikkeling, want daardoor is er meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen mogelijk. Al moet de overheid zich nog wel echt meer bezighouden met emancipatie. Men vindt dat vrouwen meer moeten werken, maar dan wordt er vervolgens geen kinderopvang geregeld. Voor je gezin zorgen en fulltime werken als vrouw is een onmogelijke opdracht.’

Patricia richtte het Chinese Indonesian Heritage Center op, dat erfgoed verzamelt en kennis bevordert over de eigen geschiedenis. ‘Met mijn levenskeuzes wil ik mijn kinderen en kleinkinderen laten zien dat het ook anders kan. Ze hoeven mijn weg niet perse te volgen, maar ik wilde hen in elk geval een zo breed mogelijk spectrum aan mogelijkheden meegeven.’

Malu Villanueva (1955) 

Malu is geboren in de Filipijnen. Als ik haar vraag hoe ze politiek actief werd, zegt ze: ‘Al sinds ik op de middelbare school zat, was er sprake van dictatorschap. Als je een beetje sociaal bewustzijn had, was het natuurlijk om je daartegen te verzetten. Zelfs nadat Ferdinand Marcos aftrad, veranderde het systeem niet. Er was nog steeds veel armoede.’

Malu vertaalde linkse artikelen van het Engels naar het Filipijns; haar man Dan Borjal schreef voor de ondergrondse verzetskrant. Uiteindelijk werd Borjal opgepakt vanwege zijn werk. Vanuit Nederland kwam hulp: Dan werd als consultant opgeroepen om een steentje bij te dragen aan de vredesonderhandelingen in Utrecht, tussen de Filippijnse overheid en het National Democratic Front of the Philippines (NDFP). 

‘Nederland was op het eerste gezicht een wereld van verschil in vergelijking met de Filipijnen. Het leek alsof iedereen hier een comfortabel leven kan opbouwen,’ vertelt Malu. Zij en haar man hadden in 1998 asiel aangevraagd als politiek vluchteling. Hun twee kinderen (16 en 18) moesten ze bij de grootouders achterlaten. Zij en haar man integreerden snel, zij vond een baan in de geestelijke gezondheidszorg en in 2001 konden hun kinderen als onderdeel van gezinshereniging naar Nederland komen. 

Toen Malu in 2016 werkloos werd, kreeg ze werk via het Persoonsgebonden Budget. ‘Huishoudelijk werk is in de Nederlandse wet nog steeds niet vastgelegd als officieel werk. Daardoor kan je als arbeider niet wit werken en belasting betalen. Je krijgt geen werkcontract maar een zorgcontract, je bouwt geen pensioen op en bent niet verzekerd tegen langdurige ziekte. Hoe kan het dat je zo hard werkt en het niet als werk wordt beschouwd?’ 

Hoe meer Malu met haar landgenoten begon te praten en hun problemen aanhoorde, hoe sterker ze besefte ze dat er ook in Nederland sprake is van grote ongelijkheid. ‘Velen van hen zijn ongedocumenteerd en werken zwart als huishoudelijke hulp, schoonmaker of zorgverlener. Ik besloot mijn mede-Filipino’s te helpen, voornamelijk vrouwen. Dat is waarom ik hier ook activist ben geworden. Je voelt je aan hen verwant.’ 

Malu is nu lid van de Migrant Domestic Worker Group, een onderdeel van de Federatie Nederlands Vakbeweging (FNV). ‘Het betekent veel voor ons dat de vakbond ongedocumenteerden ook als werkers beschouwd - zelfs als de nationale overheid dat niet doet.’ 

Twie Tjoa (1943)
Twie Tjoa heeft zich altijd Chinees gevoeld. Dit gevoel is vooral versterkt in de periode van anti-Chinese maatregelen in Indonesië, in de aanloop naar de machtsovername door generaal Soeharto in 1965. Hij beschouwde de Chinezen als een communistisch gevaar, en dat hebben de Chinezen geweten. Twie: ‘Onze huizen werden besmeurd met poep. We werden fysiek bedreigd, vrouwen werden op straat verkracht.’

Het voortdurend leven in angst maakte dat Tjoa’s ouders met hun kinderen vanuit Indonesië naar Suriname vertrokken. Ze wilden eigenlijk naar Nederland, maar daar waren ze niet welkom zonder Nederlands paspoort. In Suriname voelde Twie zich gelijk thuis: ‘We werden daar zo warm ontvangen.’

Uiteindelijk kon Twie in de jaren ‘70 in Nederland studeren. Ze vertelt dat ze actief is bij Mil Colores: ‘Mil Colores is in 2000 ontstaan uit een vriendinnengroep die elkaar vaak tegenkwamen op vrouwenfeesten in Den Haag. Helaas draaiden de DJ’s nauwelijks Zuid-Amerikaanse en Caribische muziek waar wij zelf graag op dansten.’ Daarop begonnen Tjoa en haar vriendengroep onder de vlag Mil Colores vrouwenfeesten te organiseren met zelfgekozen muziek.

Twie: ‘Mijn vroegere ervaringen hebben mij gemaakt tot de persoon en activist die ik ben. Dat loopt als een rode draad door mijn ontwikkeling heen. Juist door die ervaringen kon ik de pijn ervaren hoe het is om uitgesloten te zijn en discriminatie mee te maken. Daaruit kon ik juist ook weer kracht putten. Vanuit die kwetsbaarheid. Ik heb het kunnen omzetten in kracht om me in te zetten tegen dat soort onrecht.’

Voorheen bleef de Aziatische groep onzichtbaar als het gaat om racisme in Nederland. De aandacht van de eerste generatie ging meer naar andere dingen toe, zoals geruisloos inburgeren en integreren. En als er problemen waren? ‘Dan los je ze intern op.’

Twie ziet dat de nieuwe generatie van Aziatische afkomst mondiger is. ‘De jonge generatie geeft me hoop. Ik vind ze ook autonoom en ze gaan hun eigen weg. Wel willen ze het contact behouden met de oudere generaties. Andersom vind ik het ook belangrijk om om van hen te leren. Die intergenerationele samenwerking, daar ben ik groot voorstander van, want anders worden we misschien weer uit elkaar gedreven.’ 

Sinds 2012 is Mil Colores een stichting die zichtbaar opkomt voor lhbtq+ vrouwen van verschillende etnische en religieuze afkomst. Tjoa vertelt: ‘We organiseren workshops, lezingen en informatieve wandelingen in Zuidoost. En we hebben een jaarlijks feest in november.’ Dat creëert een plek waar wxmen zichzelf kunnen zijn. Want op het kruisvlak van homo en van kleur zijn, daar is volgens Twie nog veel werk voor te doen. ‘Zolang die behoefte er is, zal Mil Colores bestaan.’


Nancy Jouwe (1967)

Nancy Jouwe groeide op in Delft, als kind van een Papoea-leider en Indische moeder. Ze waren daar niet vrijwillig terecht gekomen: ‘Mijn vader werd in 1961 tot vicevoorzitter van de Nieuw-Guinea Raad in toenmalig Nederlands-Nieuw-Guinea gekozen. Indonesië viel Papoea binnen omdat ze vonden dat het bij de Republiek Indonesia hoorde. Het liep toen net niet op een oorlog uit tussen Nederland en Indonesië.’ 

Nancy vervolgt: ‘Mijn ouders moesten op stel en sprong weg, want de Nederlanders waarschuwden mijn vader dat de Indonesiërs van plan waren hem anders te vermoorden.’

‘Het gesprek bij ons aan de keukentafel ging altijd over de strijd van Papoea tegen de Republiek Indonesia en onze positie daarin, waarin mijn moeder de Indische kant vertegenwoordigde en mijn vader de Papoea-kant. Het was een klassiek patriarchiaal gezin: mijn vader was aan het woord en wij moesten luisteren. Mijn moeder was wel zijn belangrijkste adviseur.’

Elke Aziatische minderheidsgroep heeft zijn eigen verhaal. ‘De Indische gemeenschap is vaak white passing en dat maakt het anders dan iemand die duidelijk zwart of van kleur is en kroeshaar heeft,’ vertelt Nancy. ‘Ik was acht toen ik voor de eerste keer met het n-woord werd aangesproken op het schoolplein.’

‘Veel minderhedenbeleid was gericht op het oplossen van problemen. De Chinese en Indische gemeenschappen waren zelfredzaam, onzichtbaar en zorgden niet voor problemen, dus hoefde je er geen aandacht aan te besteden. Dat betekende niet dat ze geen discriminatie hebben ervaren, alleen liepen de community’s daar niet mee te koop.’ 

Dat is anders bij de tweede en derde generaties. Nancy: ‘Ik ben heel blij dat die groepen zich nu uitspreken. Men is hoger opgeleid, dat speelt ook mee. Er is meer cultureel kapitaal om die mondigheid mee uit te venten.’

Zou ze zichzelf activist noemen? ‘Ik zou mezelf niet in de eerste zin als activist omschrijven, maar het werk dat je doet voedt activisme en andersom ook.’

*Per abuis werden in een eerdere versie ook Papoea’s en Molukkers tot Aziaten gerekend. Dat is onjuist; zij behoren tot Melanesië.

InterviewTonya Su